Familie Cohen-Hoogstraal

 

David Cohen

Doetinchem, 28 maart 1891

Sobibor, 28 mei 1943

Bereikte de leeftijd van 52 jaar

 

Perlina Cohen-Hoogstraal

Winschoten, 14 augustus 1889

Sobibor, 28 mei 1943

Bereikte de leeftijd van 53 jaar

 

David Cohen… de rabbi op de fiets

De rabbi was een kleine man met een tenger postuur. Verder liep hij vanwege zijn bochel met een gebogen rug, ook droeg hij een brilletje, was immer gekleed in een statig zwart pak en droog een bolhoed op zijn hoofd . Vanwege zijn verantwoordelijkheid voor het onderwijs in de drie gemeentes, Avereest, Ommen en Hardenberg, was zijn fiets erg belangrijk voor hem. Hij legde op zijn stalen ros heel wat kilometers af. De rabbi op zijn fiets, het was een vertrouwd beeld in het vooroorlogse Ommen.  

 

De ouders van David, Samuel en Betje Cohen, hadden een winkel Doetinchem. Behalve David had zijn ouders nog meer kinderen. David had een zus die ruim twee jaar ouder was dan hem en een drie jaar jonger zusje. Over zijn geboorte is nog een aardige anekdote te vertellen. David Cohen werd op 28 maart 1891 geboren in Doetinchem. De geboortedag was een zaterdag, de religieuze feestdag voor de Joden. De sabbat weerhoudt vader Samuel echter niet van het doen van aangifte. Hij loopt naar het stadhuis en doet vol trots aangifte van de geboorte van zijn zoon. Wanneer het document ondertekend moet worden geeft Samuel aan dat dit vanwege de sabbat niet mogelijk is. De ambtenaar respecteert de religieuze feestdag en Samuel hoeft zijn handtekening niet te zetten. Wel neemt hij de verklaring voor het niet ondertekenen van het document op in de geboorteacte.

 

Op 6 juni 1923 trouwde de dan tweeëndertig jarige David Cohen met Perlina Hoogstraal uit Winschoten. Het huwelijk werd voltrokken in de geboorteplaats van de bruid. In april 1930 verhuisde rabbi David Cohen met zijn vrouw vanuit Amsterdam naar Dedemsvaart. De keuze van de rabbi en zijn vrouw om de hoofdstad te verruilen voor een provinciedorpje was niet een spontane opwelling. In Dedemsvaart woonden Mozes en Sara Philipson-Hoogstraal. Sara was een oudere nicht van Perlina en zij bracht de Joodse gemeenschap van Dedemsvaart met David Cohen in contact. Zo kwam het dat David werd gevraagd voor de functie van rabbi in Dedemsvaart en Ommen werd. Behalve in die gemeentes verzorgde Cohen ook lessen van de synagogeschool in het nabijgelegen Hardenberg. Verder leidde Cohen als voorzanger de diensten die werden gehouden in de aan de Markt gelegen sjoel in zijn woonplaats Dedemsvaart. Ook ging hij af en toe voor in de sjoel van Hardenberg. Zijn achternaam Cohen, dat in het Hebreeuws ‘priester’ betekent, was dan ook heel toepasselijk.

Als sjocheet was David Cohen belast met de taak van het rituele slachten. Elke zondag fietste de rabbi naar de slagerij van Mozes Leman, een van de vijf Joodse slagers van Dedemsvaart, op de hoek van de Marktstraat en de Julianastraat. Hij voerde dan de rituele slachting uit op een rund. Ook gingen met regelmaat Joodse inwoners naar de rabbi om een kip te laten slachten voor de Joodse wetten.

 

In 1934 gaf David Cohen aan Roelof Lubbers, de aannemer die ook altijd de loofhut in de tuin zette voor het Loofhuttenfeest, de opdracht om een vrijstaande woning te bouwen aan de nieuw aangelegde Tramstraat. Later kreeg deze de naam Verlengde Tramstraat en in 1938 werd het Wethouder Molstraat. Tegenwoordig is het adres van de woning die David Cohen door Roelof Lubbers liet bouwen bekend als Molstraat 22. In de zomer van 1934 kwam het woonhuis gereed en betrok het gezin de woning. Perlina stond bekend als een deftige dame. Ze wilde zich als vrouw van de rabbi ook duidelijk afzetten tegen de lagere klasse en droeg wanneer ze het huis verliet altijd een chique hoed met voile. Door straatkinderen hadden geen ook voor de voorname stijl en noemden het spottend een gordijn met balletjes. Voor Perlina was het betrekken van de statige vrijstaande woning heel belangrijk. Ze zette daarom haar initialen met daarachter de datum van die dag op een baksteen rechts naast de voordeur. Wanneer u tegenwoordig kijkt zult u bij de woning nog steeds naast de voordeur ‘PC 28.6.1934’ kunnen lezen. 

 

Sally Klein, een Amsterdams straatschoffie als zoon van de rabbi

David en zijn vrouw Perlina hadden geen kinderen. Wel hadden zij zich ontfermd over hun pleegzoon, Salomon Klein, maar door iedereen Sally genoemd. Vader Abraham Klein trouwde in juni 1923 met Reintje de Klijn toen zij al vier maanden zwanger was van Salomon. Het huwelijk hield geen stand en bijna zeven jaar later kwam het tot een echtscheiding.[1] Sally en zijn moeder gingen bij haar ouders wonen die op dat moment een woning hadden in de Rapenburgerstraat, niet ver van het Waterlooplein in Amsterdam.[2] Twee jaar later, in de zomer van 1932, verhuisde de moeder van Sally naar Rotterdam. In november verliet ook Sally het huis van zijn grootouders en kreeg hij onderdak bij zijn vader die inmiddels naar Groenlo was verhuisd.[3] De situatie deed Sally geen goed. Uit eindelijk werd Sally onder toezicht van de voogdijraad in Zwolle, de latere raad voor de kinderbescherming, geplaatst. Zij plaatsten Sally bij David en Perlina Cohen en zo kwam Sally op 31 oktober 1935 in Dedemsvaart. De jongen van toen bijna twaalf jaar kon het best getypeerd worden als een echt Amsterdams straatschoffie. Hij liet zich niet de kaas van het brood eten en wist heel goed hoe hij zijn handen daarbij moest gebruiken. De eerste dag dat hij bij zijn adoptieouders was kwam het direct tot een vechtpartij. De Joodse jongen, die altijd een tennisbal bij zich had waar hij zich mee kon vermaken, verkende zijn nieuwe woonplaats. Toen hij een paar Dedemsvaartse jongens tegenkwam keken die raar op van de Amsterdamse jongen. Sally die het hart op de tong had, liet hen weten dat hij hen maar een stelletje boeren vond. Dit lieten de jongen uit Dedemsvaart niet op zich zitten. Een paar rake klappen, waarbij Sally het onderspit moest delven, waren het gevolg. Het was een gevecht die nodig was om af te tasten wat men aan elkaar had. Daarna werd de Joodse jongen volledig geaccepteerd in het dorp, maar een kwajongen bleef het. Op school werd hij regelmatig de klas uitgestuurd. Hij haalde soms het bloed onder nagels van zijn onderwijzer vandaan. Op de gang haalde hij daarna zijn tennisbal tevoorschijn en gooide er verveeld mee tegen de muur. Soms gooide hij per ongeluk tegen een deur van een klaslokaal. Het duurde dan maar even of de die deur zwaaide dan open en een boze onderwijzer stormde de gang op en Sally was zijn vertrouwde bal voor een poosje kwijt. Sally voetbalde ook en maakte deel uit van de ‘Marktboys’.

Sally bleef bijna vier jaar bij zijn pleegouders. Hij was soms niet altijd goed handelbaar in huis. Daarom verhuisde hij op 1 juni 1939 naar Hilversum. Daar werd in hij opgevangen door Joseph en Jacoba de Haan. Zij woonden in een statig huis aan het Achterom 143. Joseph en zijn vrouw hadden een wasserij in het centrum van Hilversum en hadden een dochter, Jacoba, maar zij had het ouderlijk huis al verlaten en woonde elders in Hilversum. Het is niet duidelijk of Sally later nog terug is gegaan naar zijn moeder. Op 14 februari 1940 hertrouwde Reintje de Klijn met Salomon Kool van wie zij zwanger is. Opmerkelijk is dat deze datum precies samen viel met de plaatsing van Sally in het aan de Zutphenseweg in Apeldoorn gelegen Paedagogium Achisomog, dit was een speciale afdeling voor kinderen met opvoedingsproblemen of een verstandelijke beperking van het daarnaast gelegen Joods psychiatrisch verzorgingstehuis ‘Het Apeldoornse Bos’. Het jeugdinternaat dateerde uit het midden van de jaren twintig en Salomon woonde samen met een kleine honderd kinderen, overwegend jongens, in een van de vier villa’s waarin het Paedagogium Achisomog was gevestigd. Op zijn inschrijfkaart is verder te lezen dat  hij een regeringspupil was en ook dat hij onder de voogdij viel van de Joodse voogdijinstelling Misgab Lajeled, wat betekent toevlucht voor het kind.

Hoe het verder ging met de rabbi en zijn vrouw…

Begin 1941 werden David en Perlina Cohen Hoogstraal door de Duitse bezetter gedwongen om hun woning te verlaten. Ze moesten zich vestigen in Ommen. Hun woning aan de Molstraat werd verzegeld. Ze betrokken net na de jaarwisseling 1940-1941 een woning achter de Hervormde Kerk, naast familie De Levie.[4] . Ruim twee jaar later verhuisden zij naar de woning aan de Gasthuisstraat van het echtpaar De Gelder, die inmiddels waren ondergedoken. Ze woonden hier nog niet lang of ze kregen eind maart ‘43 het bericht dat alle Overijsselse Joden zich voor 10 april 1943 moesten melden in kamp Vught. David en Perlina gaven gehoor aan deze oproep. Ze brachten zoals gesteld de burgemeester van Ommen op de hoogte van hun vertrek. Op het gemeentehuis kregen ze de benodigde reisvergunning. Op 9 april liet het echtpaar Cohen de stad Ommen achter zich, om er nooit meer terug te komen. Samen liepen ze naar het spoorwegstation. David Cohen had enkel een koffer in zijn hand. De spullen in het koffertje en de kleren die ze droegen waren nu hun enige bezit. Meer mochten ze niet meenemen. Vanuit Vught werden ze via Westerbork op transport gesteld naar kamp Sobibor. Daar werden ze direct bij aankomst op 28 mei 1943 vermoord. Na de oorlog duurde het nog jaren voordat hun overlijden officieel was vastgesteld. Van Perlina Hoogstraal werd in Ommen op 15 maart 1950 een acte van overlijden opgemaakt. Van haar man David was dit drie maanden daarvoor gebeurd. David en Perlina Cohen-Hoogstraal werden tweeënvijftig en drieënvijftig jaar.

 

Hoe ging het met adoptiezoon Sally?

Enkele maanden voordat David en Perlina uit Ommen waren vertrokken, werden in de nacht van  donderdag 21 op vrijdag 22 januari 1943 de bewoners van het psychiatrisch verzorgingstehuis Apeldoornse Bos opgeschrikt. Onder leiding van de SS jaagde de Ordedienst van kamp Westerbork de patiënten uit hun vertrouwde omgeving en liet hen in gereedstaande vrachtwagens stappen. Die brachten  hen vervolgens naar een op het Apeldoornse station gereedstaande trein. Ook de groep kinderen die in het Paedagogium Achisomog woonden overkwam dit lot. De patiënten werden samen met een deel van het verplegend personeel in  een van de veertig veewagens geduwd. De trein vertrok om zeven uur in de ochtend en ging direct naar het vernietigingskamp Auschwitz. Daar kwam op zondag na een reis van drie dagen de trein aan. Enkele van de bewoners van het Apeldoornse Bos hadden de treinreis niet overleefd. Na het openen van de wagondeuren werden de bewoners van het Apeldoornse Bos door de bewakers uit de trein gejaagd. SS-ers stonden met blaffende honden langs de rails. Enkele bewoners raakten in paniek en begonnen te rennen. Ze konden echter niet ontsnappen aan de salvo’s uit een mitrailleur. De groep werd naar quarantaine-barakken gedreven. Daarna werden ze in kippenkarren en vrachtwagens vervoerd. Hun laatste reis ging echter niet naar de gaskamers. De nazi’s vonden het niet nodig deze voor de bewoners van het Apeldoornse Bos in werking te zetten. Ze werden rechtstreeks gebracht naar de grote kuilen waarin de slachtoffers van de gaskamers werden verbrand. Sally Klein en zijn medebewoners van het Apeldoornse Bos werden door het Sonderkommando in de kuilen geduwd. Daarna werden ze overgoten met petroleum. Om het vuur op te stoken volgden nog stukken hout. Zo kwam er een einde aan het leven van de bewoners van het Apeldoornse Bos en hun verplegers. Salomon ‘Sally’ Klein, pleegzoon van de rabbi van Ommen, was één van hen en verbrande levend. Hij werd negentien jaar.

 

Na de oorlog

In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 18 september 1953 stond een oproep. De verzekeringsmaatschappij Olveh, een van de voorlopers van het huidige Aegon, was op zoek naar Margaritha Cohen, de zus van David Cohen die de oorlog vermoedelijk had overleefd. Toen de roofbank Lippmann Rosenthal in 1943 de verzekeringen van Joodse burgers afkocht had Olveh de verzekering laten onderduiken.

Op 17 juli 1954 stond er in de Dedemsvaartsche Courant te lezen dat het woonhuis van David en Perlina Cohen door de nabestaanden in de openbare verkoop werd gezet. Op 21 juli werd de woning geveild in het aan de Markt gelegen hotel Centraal. Het huis werd aangekocht door de plaatselijke timmerman Koorman.  

 

 

Uit: ​Stilstaan bij Stolpersteine - een uitgave van de Stichting Herdenking Joods Ommen. Heeft u vragen, opmerkingen en/of aanvullingen op het verhaal dan horen wij dat graag. U kunt hiervoor contact opnemen via herdenkingjoodsommen@hotmail.com

 

 


[1] Op 20 maart 1930 werd het huwelijk tussen Abraham Klein en Reintje de Klijn ontbonden.

[2] Gezinskaart Gerrit de Klijn – Stadarchief Amsterdam

[3] Abraham Klein woonde op dat moment in Groenlo op het adres Lievelderstraat A22

[4] 2 januari 1941